Hugo Borst: ‘Af en toe moet je een grote smoel hebben’

Veertig jaar geleden begon Hugo Borst zijn carrière bij het VI van Johan Derksen. Wat Hugo van De Snor leerde? ‘Een grote bek helpt.’

Hugo borst

Hoe was het om te leren schrijven in de omgeving van Johan Derksen en Kees Jansma, die in je beginperiode de koers van VI bepaalden?
‘Toen ik bij VI begon was Johan nog geen eindredacteur of chef, dus ik ben aangenomen door andere mannen. Later werd hij dat wel, maar hij heeft altijd gezegd: “Hugo heeft een gouden pennetje.” Ik heb me bij hem altijd veilig gewaand en verschrikkelijk met hem gelachen, maar ik heb ook zijn mindere kanten gezien. Toen ik uiteindelijk bij VI vertrok en met een collega een ander blad ging maken, draaide hij als een blad aan een boom en heeft hij me flink zwartgemaakt. Dat vond ik jammer, maar zo is Johan. Hij heeft zwaar opportunistische trekken, maar diep in zijn hart is hij een zeer sociale man. Datzelfde hoor je mensen zeggen over iemand als Louis van Gaal. Hij wordt gezien als een bullebak, maar dat is gewoon niet waar. Wat wel klopt, is dat dit soort mensen groeien bij vijandschap. Ze moeten wat vijanden in hun leven hebben en als ze dat hebben bereikt, dan vinden ze het ook wel prettig om er met gestrekt been in te gaan. Ik heb dat zelf eerlijk gezegd ook.’

Bestel de laatste editie

Wat heb jij van Derksen afgekeken?
‘Dat een grote bek op zijn tijd helpt. Als je zelf onzeker bent, dan is het praktisch om je soms een beetje door het leven te bluffen. Dat werkt alleen op de korte termijn, dus je moet wel zorgen dat er kwaliteit achter staat, anders blijf je niet overeind. Ik heb er altijd voor gezorgd dat de dingen die ik deed goed waren. Ik had aanleg, dat heb ik ontwikkeld en je moet ook gewoon hard werken. Dan komt het doorgaans wel goed, maar af en toe moet je een grote smoel hebben.’

Je schreef voor verschillende media over voetbal, maar je voelde je nooit de klassieke voetbaljournalist. Hoe zie je jezelf dan wel?
‘Ik voel me nergens echt thuis. Zo ik íets ben, dan is het een Rotterdammer. Een Spartaan. Maar zelfs mijn club, Sparta, daar verhoud ik me vijandig toe. Die club wordt al jaren zo slecht bestuurd en daardoor blijft het toch een kneuzenclubje. Ze hebben zich even uit de nesten gewerkt, maar je ziet ze ook dit jaar weer vervallen in oude fouten. De verkeerde spelers kopen, niet transparant zijn. Er zit bij Sparta een man die al twintig jaar bestuurslid en lid van de raad van commissarissen is en zelf veel heeft verdiend aan de club, ook gewoon openlijk. Ik heb altijd gezegd: “Dat kan toch niet?” Maar als je dat uit, dan ben je een afvallige.’

Je nieuwe boek, Borst, gaat niet alleen over je jongere ik, maar vooral over veertig jaar voetbaljournalistiek. Wat viel je op toen je alles teruglas?
‘Dat het beste werk tijdloos is. Er staan stukken in over voetbal, over journalistiek, over de mensen die ik in die veertig jaar heb ontmoet – van legendarische spelers tot obscure culthelden. Maar ook over het vak zelf, hoe het is veranderd. Vroeger kreeg je de tijd om verhalen te schrijven, om iemand echt te spreken. Er staan veel necrologieën in. Over spelers die stierven, over collega’s die er niet meer zijn. De dood is nooit ver weg.’

Waar komt die fascinatie voor de dood vandaan?
‘De gedachte dat je er nu bent, volop in het leven, maar daarvoor een paar miljard jaar niet bestond en er straks nooit meer zal zijn. Voorin mijn boek staat een citaat van Ricky Gervais. Hij zegt: “Je was niet speciaal, je hebt gewoon geluk gehad dat een specifieke zaadcel een eicel heeft bevrucht. Maak er nou wat van.” Dat is ook mijn credo. Je mag je ergeren, maar je moet ook van het leven genieten, want onze tijd hier is beperkt.’

Lukt het jou goed om er wat van te maken?
‘Ja, vind ik wel. Soms zit dat in kleine dingen. Al lezende kun je drie geweldige uren hebben, ervan uitgaande dat het een goed boek is. Ik zit de laatste maanden heerlijk in Ik Jan Cremer te lezen. Voor de tweede keer. Mijn lieve vriend Pim, die veel literatuur leest, zegt: “Wat een verschrikkelijke stijl, liederlijk en blufferig.” En ja, het gaat veel over neuken, zuipen, drugs. Maar je ziet ook dat kleine dappere jochie dat niet werd gezien door zijn ouders en door de kunst ontsnapte aan de anonimiteit. Ik heb Cremer een paar keer ontmoet, zijn vrouw ook. Een leuke man die veel schik heeft gehad in het leven.’

Lees de rest van het Playboy Interview met Hugo Borst in ons meinummer. Verkrijgbaar in de winkel en via Tijdschrift.land.

Misschien ook voor jou:
BNNVARA’s Diva Brons naakt in Playboy | Playboy
Interviews
  • Maurits Giesen