Voel je je opgesloten?
‘Voorlopig niet. Ik heb net een tourtje achter de rug, met mijn voorstelling Niemand Anders. Gelukkig heb ik dat gehaald zonder corona. En ik heb meteen na de eerste lockdown een racefietshometrainer gekocht, omdat ik dacht: zul je zien dat we ons huis niet meer uit mogen, net als in Spanje in Italië. Daarna heeft hij heel lang in de doos gezeten, totdat ik bedacht dat ik hem in mijn theatervoorstelling kon gebruiken. Nu staat hij weer thuis, dus als ik geen longproblemen krijg, dan kan ik toch blijven trainen. Ik heb net een uur virtueel door Innsbruck gereden. Zo beleef je nog eens wat.’
Je zei eerder dat schaatsen jouw Prozac is. Wat gebeurt er als je niet kunt sporten?
‘Ik heb een vrij solitair beroep, wat betekent dat ik vaak alleen ben in mijn werkkamer of in het theater. Er is weinig reden om de deur uit te gaan, dus als ik niet oppas, breng ik veel tijd door met mijn eigen gedachten. En dan ga je nadenken over de wereld. In mijn geval slaat de neerslachtigheid dan toe, zeker als ik kennisneem van de wereld via het nieuws. Schaatsen is een goede remedie, omdat ik met niks anders bezig ben dan proberen om de slag goed te krijgen. Hetzelfde heb ik met fietsen. Ik zei altijd dat ik niet zo’n man zou worden met een helm en een lycrapak, maar mijn schaatsleraar zei steeds: ‘Kom nou, ga een keer mee.’ Toen ging ik wielrennen en dacht ik: dit is zo mooi! Mijn derde hulpmiddel om niet te hoeven nadenken is modeltekenen. Als je modeltekent word je gedwongen om te kijken naar de schoonheid van het menselijk lichaam, waardoor je automatisch denkt: de wereld mag ten onder gaan, maar er is ook nog zo veel moois te zien.’
Je cabaretcollega’s Patrick Laureij, Mike Boddé en Marjolijn van Kooten zijn ook open over hun depressieve aard. Heerst er iets of ligt het aan de tijd?
‘Het is een zwaar woord, depressie. Ik ben er nooit voor opgenomen en slik geen antidepressiva, maar zwaarmoedigheid is mij niet vreemd. Mijn idee is dat het een soort welvaartsziekte is. Een van de dingen die in concentratiekampen niet veel voorkwamen, was depressie. Niet omdat het daar nou zo leuk was, maar mensen hadden er geen tijd voor. Ze waren bezig met van dag tot dag overleven, verder was er nergens ruimte voor. Ik herinner me dat van twintig jaar geleden, toen ik kanker had. Dat was een intens, maar eigenlijk ook zorgeloos jaar, omdat mijn enige zorg was: hoe gaat het met de behandeling, hoe zijn mij waarden, wat staat er morgen op het schema. Dat had ik ook aan het begin van mijn carrière, toen ik alleen maar bezig was met mezelf bewijzen: kijk mij eens, ik doe ertoe. Maar op een gegeven moment stond ik in Carré en had ik alles bereikt, meer zelfs dan ik had kunnen dromen. Er was niks meer om voor te vechten, op het gebied van erkenning, dus ik kon rusten. Tijdens dat rusten merkte ik dat ik werd ingehaald door mijn gedachten. Ik ben van nature een pessimist, als ik kijk naar de wereld om me heen, word ik niet blij. Werken is voor mij een van de manieren om het vol te houden in het leven. Dat zorgt ervoor dat ik me happy voel.’
Heb je je negatieve inborst van huis uit meegekregen?
‘Er wordt weleens gezegd dat er twee manieren zijn waarop oorlogsslachtoffers met hun verleden omgaan: je hebt families waarin het onderwerp totaal wordt verzwegen en je hebt families waarin er altijd over wordt gepraat. Bij ons ging het er altijd over. Ik was totaal onderdeel van het leven wat zich destijds had afgespeeld. Wat ik van mijn opa, oma en ouders hoorde over de oorlog en de concentratiekampen, dat waren niet de verhalen waarvan je heel veel vertrouwen in de mensheid krijgt. Maar ik behoor wel tot de school dat je beter over dingen kunt praten.’
“Ik geloof dat het een zegen is als je bepaalde dingen niet kunt”
Je bent opgevoed met op vrijdag challes, twee kaarsjes en een wit tafellaken, maar op zaterdagochtend aten jullie gewoon eieren met spek. Hoe Joods voel jij je?
‘Er was voor mij geen verschil met andere kinderen. Het was voor mij normaal dat we geen kerstboom hadden, wat natuurlijk ook een traditie is bij mensen die niet-christelijk zijn. En ik vond het ook vrij normaal dat ik terugkwam van schoolkamp en mijn opa zei: ‘Ik moest in het kamp 24 uur in mijn pyjama in de vrieskou staan.’ Dan wist ik dat het over zijn kamp ging. Je kunt denken: dat is niet gezond voor een kind, maar het is misschien ook niet gezond om te denken dat de wereld een groot kinderdagverblijf is waar je alleen maar speelt en op tijd wordt opgehaald. Ik heb niet het idee dat ik daardoor ben getraumatiseerd, maar er zijn zo veel dingen die toen normaal waren en nu niet meer. Zo ging ik elke dag ergens buiten spelen, uren achterelkaar, zonder dat er een volwassene was die toezicht hield. Dat vinden mensen tegenwoordig onbegrijpelijk, dus wat is normaal?’
- Merlijn Doomerink