Frank Evenblij: 'het laatste jaar train ik veel, maar een sixpack zit er echt niet in'

Frank Evenblij past niet in het standaardplaatje van de gelikte presentator met Winston Gerschtanowitz-looks, maar hij heeft zich nooit ongelukkig gevoeld met zijn lichaam. ‘Ik ben misschien wel kwetsbaarder dan mensen met een ander uiterlijk, maar ik ben daar nooit mee bezig.’

Frank Evenblij: 'het laatste jaar train ik veel, maar een sixpack zit er echt niet in'

Frank Evenblij baalt. De reden: de snoeiharde comeback van het coronavirus, wat anders? Dit voorjaar beleefde hij als een ‘onwijs onzekere periode’, waarin alles op losse schroeven kwam te staan. Zijn werk en – om het gesprek meteen maar naar een filosofisch level te tillen – überhaupt het bestaan. De onzekerheid of en wanneer de boel weer bij het oude zou zijn, gaf Evenblij een gevoel dat hij nooit eerder had gehad. Alsof hij de controle kwijt was, een hél voor iemand die zichzelf consequent bestempelt als een enorme controlfreak. Tuurlijk, hij is als freelance presentator en programmamaker gewend geraakt aan een zekere mate van onvoorspelbaarheid, maar met de jaren heeft hij om zich heen zo’n netwerk opgebouwd dat hij zichzelf altijd wel aan het werk kan houden. Dat er een pandemie zou komen die al zijn klussen – de hele lange sportzomer, de theatertour die hij deze winter zou doen met zijn Bureau Sport-makker Erik Dijkstra – met één veeg van de kaart zou zwiepen, daar had hij net als de rest van zzp'end Nederland niet op gerekend. Een hard gelag, want zijn werk is niet alleen een belangrijk onderdeel van wat het leven voor hem leuk maakt, hij betaalt er ook z’n hypotheek en avondeten van. En nu zitten we, na een nazomer waarin het even pais en vree leek, met de opnames van zijn Quiz met Ballen als kers op de appelmoes, weer in hetzelfde wankele schuitje...

Hoelang kun je het uitzingen zonder salaris?

‘Ik heb helemaal geen buffer. Mijn inkomsten zijn niet slecht, maar ik geef ook goed uit. Ik weet nog dat er dit voorjaar een regeling kwam om je hypotheek tijdelijk te bevriezen. Dat hebben we meteen gedaan.’

Baalde je extra dat je Erik Dijkstra dit voorjaar wel is binnengehaald bij Op1 en jij niet?

‘Nee, eigenlijk niet. Erik heeft een vaste job, want hij staat onder contract bij BNNVARA. Binnen dat contract moet hij programma’s maken, zoals Per Seconde Wijzer en Bureau Sport. Toen hij werd gevraagd voor Op1 heeft hij nadrukkelijk aangegeven dat hij het bij voorkeur samen met mij wilde doen. De reactie was dat ze op dagelijkse basis wilden werken met man-vrouwcombinaties. Ik kan een pruik opzetten, maar dan word ik nog geen vrouw.’

Heb je nog geprobeerd om op eigen houtje bij de pool te komen?

‘Dat wilde ik niet. Hoewel ik nog steeds denk dat Erik en ik samen een dergelijk programma zouden kunnen doen, past Op1 veel minder bij mij dan bij Erik. Dat heeft te maken met het feit dat ze werken met zo veel verschillende duo’s, terwijl het programma wel eenheid moet uitstralen. Het kan niet in één keer heel anders worden, alsof het een grote Carrie ten Napel-show is, want morgen zit er weer een ander duo. Dat betekent dat je weinig van jezelf kunt laten zien, iets waar Sander Schimmelpenninck ook tegenaan liep. Als programmamaker druk ik mijn stempel nogal op wat ik maak. Dat is mijn kracht, of je dat nu leuk vindt of niet. Zoiets zou bij Op1 nooit kunnen.’

Mensen interviewen vind je naar eigen zeggen het leukste wat er is. Waarom?

‘Dat is moeilijk uit te leggen, want het is iets wat ik altijd al heb gedaan.

Als ik vroeger voor mijn gevoel gewoon met mensen aan het praten was, reageerden ze vaak met: ‘Ben je me nou aan het interviewen?’ Er zit een natuurlijke nieuwsgierigheid in mij naar de verhalen en drijfveren van mensen. Waarom doen ze wat ze doen, waarom nemen ze bepaalde beslissingen? In die zin is wat ik op televisie doe niet heel anders dan hoe ik me gedraag in het dagelijkse leven.’

Vind je dat je een goede interviewer bent?

‘Dat kun je niet over jezelf zeggen, omdat dat een smaakding is. Neem bijvoorbeeld de interviews van Sven Kockelmann. Ik kan zeggen dat die goed zijn, maar ik heb toch geen zin om er de hele zaterdag naar te kijken. Dat komt door zijn toon, die vaak onprettig is. Hij stelt misschien journalistiek de vragen die noodzakelijk zijn, maar ik denk dat het beter werkt als je mensen op hun gemak weet te stellen. Door een sfeer te creëren waarin het onbewolkt is en af en toe 28 graden Celsius, delen mensen uiteindelijk vaak veel meer dan ze aanvankelijk van plan waren. Soms moet je daardoor iets langer wachten op een antwoord, maar ik gedij daar beter bij en vind het fijner om naar te kijken. Maar Sven is wel heel goed in wat hij doet.’

Ben jij graag onder de mensen of liever in je uppie?

‘Ik kan helemaal niet goed alleen zijn. Naar sport kijken is mijn grote hobby, wat je op zich prima zonder andere mensen kunt doen, maar zelfs dan heb ik iemand nodig om tegenaan te praten over wat ik zie. Juichen tijdens een wedstrijd, ook zoiets. Dat doe je toch altijd liever met een ander, in m’n eentje ga ik echt niet juichen. Behalve als Willem II scoort, zo fanatiek ben ik dan wel. Maar stel dat ik door een prachtig landschap rij zonder dat ik daar iets over kan zeggen tegen iemand anders, dan vind ik dat feitelijk minder leuk. Ik omring me graag met mensen en praat gewoon heel veel.’

Praat je ook veel in jezelf?

‘Nee, ik kan goed mijn mond houden. Dat lukt het beste in de auto.

Ik vind autorijden leuk en draai altijd extreem harde muziek. Dat kan van alles zijn, van Nederlandse hiphop tot symfonische rockmuziek uit de jaren zeventig. Ik ben een enorme Police-liefhebber, dus dat staat vaak op, maar er zijn ook momenten dat ik into jazz ben en daar weer honderd nummers van moet opzoeken. De rode draad is dat de radio zo hard staat dat niemand anders het kan verdragen. Ramen open, ultiem geluk.’

Heb je geen last van tinnitus?

‘Tot nu toe zijn mijn oren uitstekend, maar mensen verbazen zich daar wel over.’

Word je over het algemeen gezien als een aardige kerel, denk je?

‘Ja, dat denk ik wel. Niet dat ik daar enorm mijn best voor zit te doen, maar ik ben iemand die altijd op zoek is naar verbinding. In plaats van te focussen op wat me stoort of minder leuk is, kijk ik naar de leuke kanten van mensen. Ik stap op iedereen af en iedereen stapt op mij af, ook omdat ik niet heel onherkenbaar ben. Op straat word ik vaak aangesproken, wat ik zeker niet de hele dag door leuk vind, maar ik zal nooit onaardig of bot doen.’

Je werd als Jakhals van de ene op de andere dag wereldberoemd in Nederland. Zette dat je leven op z’n kop?

‘Dat was een gekke periode. Ik werkte pas een paar jaar achter de schermen bij tv en had niet de behoefte om zelf iets voor de camera te doen, maar ik werd toevallig benaderd door mensen die betrokken waren bij het opzetten van De Wereld Draait Door. Zij waren op zoek naar een verslaggever en kregen van een paar mensen terug dat ze mij maar eens moesten bellen. Na een gesprekje werd ik aangenomen. Ik had als kind al veel op tv gedaan, ik was actief geweest in het theater, ik regisseerde een heleboel filmpjes. Maar ik had nooit bedacht dat ik dat als vak zou kunnen doen. In het begin moest ik erg wennen, maar ik vond het ook interessant om van dichtbij mee te maken hoe zo’n programma tot stand komt. Ik kreeg totaal de vrije hand in de filmpjes die ik maakte en binnen een half jaar was zowel De Wereld Draait Door als het item van de Jakhalzen een enorme hit. Overal waar ik kwam, was het: ‘Heb je je rode stropdas niet om?’ Ik denk dat die vraag in mijn leven wel 110.000 keer is gesteld.’

Je jongere broer Stephan is acteur, jij tv-maker. Werd het van huis uit gestimuleerd om de mediakant op te gaan?

‘Mijn moeder was verpleegster en m’n vader architect, dus zij zitten helemaal niet in die hoek, maar ik werd door mijn vader wel vaak meegenomen naar concerten. Elke week gingen we samen naar de platenwinkel, dan mocht ik een singeltje uitzoeken, en hij belde altijd mijn school als hij met z’n studenten van de Kunstacademie op excursie ging naar Praag of voormalig Oost-Duitsland: ‘Ik wil Frank meenemen, kan dat?’ Dat was destijds wat makkelijker dan nu. Maar mijn echte culturele interesse ontstond toen ik als 10-jarig ventje op straat werd aangesproken om auditie te doen voor de boekverfilming van Dik Trom. Ik werd uitgekozen en daarna kwamen er al snel meer rolletjes.’

Wilde je acteur worden?

‘Tegenwoordig is dat voor jongeren een optie, door wat ze zien en lezen op sociale media. Eind jaren tachtig was dat anders. Je dacht niet: ik ga later acteur worden. Ik was hartstikke extravert, veel aan het praten en nogal aanwezig. Zo’n jongetje dat met iedereen goed kon opschieten, veel organiseerde en volgens mij ook best grappig was. Ik vond theater leuk, omdat ik daar de ruimte kreeg om al die kanten van mezelf te laten zien. Maar ik moest ook gewoon naar de middelbare school en mijn diploma halen. Pas later in de puberteit schoot door mijn hoofd dat ik misschien de culturele kant op moest, maar dat ontwikkelde zich meer richting cabaret dan theater.’

Je ouders gingen scheiden toen je 5 jaar was. Op welke manier heeft jou dat gevormd?

‘Als kind was dat pijnlijk en helemaal niet leuk, vooral omdat ik altijd één ouder moest missen. En dan viel dat bij ons nog mee, want mijn ouders hadden nog altijd een goed contact. Ik woonde eerst bij m’n moeder en mijn vader kwam ons vier à vijf dagen per week ophalen om ons naar school te brengen. In het weekend was hij ook vaak bij mijn moeder en we gingen altijd gezamenlijk op vakantie. In die zin was de situatie prettig, want er was geen ruzie.’

Na een mislukte hereniging van je ouders ging je op je 10 de bij je vader wonen. Hoe was het om op te groeien in een mannenhuishouden?

‘Niet altijd even makkelijk. Ik kom uit een generatie waarin moeders over de verzorging van de kinderen gingen. Mijn moeder kookte voor ons, ze deed de was, ze ging over alle regeldingetjes. Mijn vader deed dat niet. Dat was geen onwil, hij deed z’n best om zo goed mogelijk voor me te zorgen, maar mijn dekbed werd niet elke week verschoond en ik kreeg ook niet elke dag verse groentes. Ik weet nog dat ik in het laatste jaar van de basisschool op kamp ging naar Terschelling. De leraar vroeg: ‘Heb je alles bij je, je slaapzak en andere spullen?’ Ik dacht: slaapzak, hoezo slaapzak? Dat stond in de brief die ik aan mijn vader moest geven, maar die had hij helemaal niet gelezen. Dat soort dingen loste zichzelf wel op, maar het was wel apart.’

Je was 16 jaar toen je vader in jouw bijzijn overleed. Wat deed dat met jou?

‘Hij kreeg een herseninfarct in combinatie met een hartaanval. Dat was een vrij kansloos verhaal. Hij leefde nog wel en was bij, maar vervolgens kwam de ambulance en werd er gezegd: ‘We kunnen hem niet meer redden, alleen in vegetatieve staat. Wil je dat?’ Die vraag werd echt gesteld, maar hoe moest ik daarover oordelen? Dat zijn dingen waar ik nog lang mee heb rondgelopen, los van het grote verdriet om het verlies van mijn vader. Op die leeftijd is je vader de belangrijkste persoon in je leven en ik keek ook nog enorm tegen hem op. Hij was meer mijn beste vriend dan mijn vader, omdat hij mij zo betrok bij zijn leven. Maar inmiddels ben ik 41 jaar en speelt hij nauwelijks nog een rol in mijn leven. Hij heeft mij nooit gekend als Jakhals, hij kent mijn gezin niet. Het is heel erg, maar het is wel 25 jaar geleden.’

Benieuwd naar de rest van het interview? Lees het in de nieuwste Playboy of bekijk het gratis op Blende.

Interviews
  • Tom Cornelissen