Robert van Eijden

Het mysterie van het gestolen schuurtje: 'Wel verdomme, dacht ik, welke niet-boeddhist heeft mijn schuurtje gekaapt?'

'De woningcorporatie had mijn schuurtje in 2017 verkocht, samen met een woning een meter of honderd verderop.'

Achter mijn portiekwoning ligt mijn schuurtje, netjes in een rij met de schuurtjes van mijn buren. Ik kom er ongeveer eens in de acht jaar. In mijn streven onthecht te raken van materiële zaken, heb ik namelijk niets in mijn schuurtje staan. Toen ik in januari wat spullen van mijn verhuizende vriendin in mijn schuurtje wilde opslaan, zat er een nieuw slot op de deur. Door het glas heen zag ik dat de kleine ruimte ramvol stond met spullen. Wel verdomme, dacht ik, welke niet-boeddhist heeft mijn schuurtje gekaapt? Daar kwam ik snel genoeg achter: vooraan stond een kliko met een adres in mijn straat erop. Na enkele telefoontjes, vele sms’jes en twee inspecties ter plaatse van de buurtbeheerder van de woningcorporatie, bleek dat de woningcorporatie mijn schuurtje in 2017 had verkocht, samen met een woning een meter of honderd verderop. Hoe dit kon gebeuren, daar heeft de afdeling Verkoop van de woningcorporatie geen actieve herinnering aan.

Toen dit akkefietje na vijf maanden nog steeds muurvast zat, vond ik dat ik maar eens boos moest worden op de woningcorporatie. Terwijl ik achter mijn bureau gezeten naar het nummer van de woningcorporatie klikte op mijn telefoon, probeerde ik alvast boosheid op te wekken. ‘Dit is toch geen manier van doen?’ zei ik tegen de muur, iets harder pratend dan normaal. Het klonk een beetje, eh, g.nant. ‘Zo gaan we toch niet met elkaar om?’ acteerde ik daarna. Nee, dat was ook niks. ‘Dit moeten we niet willen met z’n allen!’ Hmm, te algemeen en te slapjes. Ik oefende een paar keer mijn godverdomme, met een rollende r, maar maakte me meteen zorgen dat mijn buren me zouden horen en zouden denken dat ik een rol had gekregen in een Nederlandse speelfilm. De schande!

Het probleem lag bovendien niet in de woordkeuze, maar in de onderliggende motivatie. Iedereen die ik mijn schuurtjesverhaal vertel, wordt boos (‘Dit is toch geen manier van doen?’ riep een cafévriendin laatst), maar mij interesseert het niet zoveel, zoals bijna niets mij interesseert. Het was dus tweedehands boosheid die ik hier tentoonspreidde, vandaar dat het resultaat even beroerd was als de gemiddelde Nederlandse speelfilm. De emotie die ik eerstehands voelde, ging veel verder: ik wil mijn schuurtje terug zodat ik er niets in kan zetten — een levenshouding die het bevattingsvermogen van de gemiddelde woningcorporatie huizenhoog te boven gaat. Wat ik nodig heb, is een denker, dacht ik, een geschoold jurist. Dus meldde ik mijn akkefietje aan bij mijn rechtsbijstandsverzekeraar.

Na zes weken had ik niets gehoord van mijn rechtsbijstandsverzekeraar, ook niet na diverse berichten en telefoontjes van mijn kant. Ik overwoog een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten bij een andere verzekeraar, zodat ik een rechtszaak kon beginnen tegen mijn rechtsbijstandsverzekeraar. Bij het vooruitzicht daarvan voelde ik me echter zo slapjes worden, dat ik de verzekeraar belde om mijn rechtsbijstandsverzekering op te zeggen. Omdat ik toch bezig was, zegde ik ook maar meteen mijn inboedelverzekering op. De ‘dagwaarde’ van mijn ‘inboedel’ is immers niet hoger dan 500 euro, en dat is dan nog op een goede dag.

Het voelde goed, die nutteloze verzekeringen opzeggen, een beetje hetzelfde gevoel dat ik had toen ik bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen besloot om nooit meer te gaan stemmen. Ja, ik voelde me glashelder, zeg maar gerust: verlicht. Al weten we allemaal hoe dit eindigt: dat ik mij met vierhonderd blikken kant-en-klaarmaaltijden van de firma Struik, het verzameld werk van Theodore Kaczynski en een halfautomatisch vuurwapen terugtrek om de finale confrontatie met de woningcorporatie, de verzekeraar en de rest van de wereld af te wachten in mijn schuurtje. O nee, wacht.

Entertainment
  • Adobe Stock